Ik heb dat tedere gevoel voor wie zich in een droom verward, en waar die droom de waarheid tart, klinkt de lach soms net iets te hard.

(Herman Van Veen)
Respecteer de filosofen, imiteer ze niet; uw weg ligt elders, helaas.

(Michel Houellebecq)
"Ken uzelf en u zult het universum en de goden kennen"

(Thales Van Milete/ Herakleitos Van Epheze/ Socrates Van Athene)

donderdag 8 mei 2008

De filosofische verklaring van het begrip 'mensheid' binnen de fysicalistische- en biologische opvatting van het leven

'Er is niets buiten atomen en ledige ruimte' beweerde Democritus van Abdera: filosoof uit de Oudheid (460 – 380~370 V. Chr). Ook vandaag de dag lijkt de fysica nog steeds deze mening te zijn toegedaan (met uitzondering van de ledige ruimte), evenals de biologie, die zich vasthoudt aan de beweringen van de celtheorie. Een menselijk wezen schijnt hier niets meer te zijn dan mechanistische voorwendselen die de ware aard van de levende wezens verdoezeld. Ik beweer niet dat een mens meer is dan de natuurlijke processen die eraan ten grondslag liggen maar enkel dat de scheidingslijn tussen biologie, fysica en bewustzijn verder gaat dan wat zich in de mathematica en de 'analyse van leven' durft te tonen. De overtuigingen van het vitalisme, waarbinnen men het concept ‘leven’ karakteriseerde als een essentiële maar ongekende (zelfs mystieke) kracht, werden reeds eeuwen terug steeds verder teruggedrongen naar het domein van de pseudo-wetenschappen. Dit was echter niet omwille van de onwetenschappelijkheid maar eerder dankzij de opkomende wetenschappelijke revolutie: de standaarden van wetenschappelijke verklaring werden steeds verder verfijnd totdat het vitalisme nog nauwelijks plaats kreeg binnen dit kader. In deze zin is de erosie van het vitalisme niet zozeer primair bepaald door de onjuistheid ervan maar door de vooruitgang en wijziging in het denken over natuur en impliciet hierin eveneens het denken over wetenschap (conceptueel en feitelijk). De ontdekkingen binnen de chemie en de biologie (instrumenten, theoretische analyse, ...) fungeren hier als autoriteit en de reflectie hierover geldt als het meta-niveau zonder dewelke het eerste slechts éénzijdig blijft. Dit is een opmerkelijk gegeven dat zich steeds weer herhaalt in de geschiedenis: de vergankelijkheid van pre-wetenschappelijke beweringen, door de tijd achterhaald; variaties aan tal van instrumenten, wetenschappelijke theorieën, experimenten en feiten. Slechts elementaire vraagstukken blijven bestaan, gehuld in een gewaad van verschijningsvormen. Het vitalisme is er één van. Niet de vraag van verklaring naar het waarom van het verschil tussen stenen en vlinders maar het concept van ‘leven’ en voornamelijk de benadering en de verklaringswijze hiervan zijn verantwoordelijk voor de terugval ervan (van het vitalisme). De hoofdvraag werd echter onaangeroerd: waarvan stamt het leven? Mechanische processen en fysicalistische descripties beantwoorden slechts de afgeleide vraag: hoe is het leven? Wat het leven is en waarom het gedijt, blijft een mysterie, een schijnbaar mogelijke richtlijn. Neem je aan dat God bestaat, dan weze de zaken simpel, hoewel. Reken je daarentegen op logische deducties en realisme, veel succes! Niets is onbevraagbaar, onvatbaar voor kritiek, waar!

donderdag 24 april 2008

Inleiding Thesis: Over een kwantummechanische beschrijving van de werkelijkheid: een eigenaardige revolutie in de fysica. De Bohr - Heisenberg dialoog

Aan het begin van de vorige eeuw werden we overwelmd door de innovaties die zich in de wetenschap, meerbepaald in het domein van de fysica, hadden voltrokken. Deze vernieuwing was afkomstig van de alom bekende Albert Einstein en wordt de relativiteitstheorie genoemd. De implicaties zijn verstrekkend en spreken tot de verbeelding van iedereen die zichzelf de moeite getroost om er kennis van te nemen. Met deze (algemene relativiteits)theorie stonden we aan de vooravond van de moderne kosmologie en geheel nieuwe opvattingen over gelijktijdigheid, ruimte en tijd in relatie tot materie. Vaak wordt iemand als Einstein vergeleken met personen als Newton en Copernicus omwille van de draagwijdte van hun werk en de daarmee gepaard gaande radicale herziening van concepties over de werkelijkheid.

De receptie van deze theorieën in de fysica hebben we te danken aan de elegante en consistente wijze waarop ze in mathematische formuleringen kunnen worden uitgedrukt. Met de interpretatie van zulke theorieën is het echter anders gesteld. Vaak gebeurde het dat ze niet onmiddellijk werden aanvaard. En dit ondanks de logische uitwerking en coherentie met empirische gegevens. Doorslaggevend is uiteraard het mathematische formalisme waarmee een theorie gepresenteerd wordt. De vraag die hier gesteld kan worden is of het intuïtieve gevoel dat we hebben als bepalende factor kan gelden in het proces van theorievorming. Bekend is dat bij de totstandkoming van de relativiteitstheorie Einstein zich voornamelijk op gedachte-experimenten baseerde. De resultaten waar hij uiteindelijk toe kwam dwongen hem het vertrouwde beeld van de wereld op te geven en plaats te maken voor een geheel nieuw universum; één waarvan de logica ons niet al te vertrouwd overkomt en zelfs tegen elk intuïtieve aanvoelen indruiste. Niettemin werd deze verandering relatief snel ontvangen in de fundamenten van de fysica en verkreeg zo al snel het statuut van grootste wetenschappelijke ontdekking sinds Newton’s wet van de gravitatie. Hoewel velen er de implicaties niet of nauwelijks van begrepen. In tegenstelling hiermee kende de kwantummechanica, een totaal andere theorie en onderwerp van deze thesis, een verschillend verloop.

Nog voor het ‘annus mirabilis’ (1905), het jaar waarin Einstein voor het eerst zijn bevindingen presenteerde, werd de grondslag gelegd voor deze andere theorie. In theoretisch opzicht deed de kwantumtheorie zeker niet onder voor de relativiteitstheorie, in die zin dat ze proefondervindelijk elke test in de laboratoria glansrijk heeft doorstaan. Met betrekking tot de interpretatie is het echter anders gesteld; vandaag de dag bestaat nog steeds grote onenigheid tussen de beoefenaars ervan. De bevindingen van deze laatst genoemden geven aanleiding tot een waaier van uiteenlopende benaderingen. Het vertrouwde beeld van onze werkelijkheid gelijkt niet in het minst op de wereld zoals deze vanuit de kwantumtheorie wordt voorgesteld, dit wil zeggen, wanneer men naar de structuur van de werkelijkheid gaat kijken op (sub)atomair niveau. De redenen waarom deze theorie er na 100 jaar nog steeds niet in geslaagd is éénduidigheid te verlenen en waarom er bijvoorbeeld geen ‘kwantumjaar’ gehouden werd, in tegenstelling tot de faam die Einsteins theorie in 2005 wel genoot, hebben dus allen betrekking op het interpretatieve aspect. Een simpel vergelijk van naambekendheid tussen Max Planck en Albert Einstein volstaat hier. Maar was ook Einsteins theorie niet contra-intuïtief en veranderde ook dit niet het wereldbeeld van de fysica? Ongetwijfeld. Maar het onderscheid situeert zich op het niveau van welk type wetenschap men hanteert. Sinds de komst van de kwantummechanica kan er nog onmogelijk sprake zijn van één bepaald type, zodanig dat men alle fysica van voor de kwantummechanica klassieke wetenschap noemt en haar afzet tegen deze nieuwkomer. Wanneer Einstein zijn intrede maakt in de fysica presenteert hij zijn bevindingen in het conceptuele schema van de vertrouwde klassieke wetenschap: omdat de relativiteitstheorie in essentie klassiek van oorsprong is en begrippen hanteert die afkomstig zijn van de klassieke wetenschap. Het andere type wetenschap draagt de naam kwantumfysica, verwijzend naar het (sub)atomaire niveau waarover zij handelt. De gangbare concepten binnen dit domein liggen ver verwijderd van ons dagdagelijkse aanvoelen, misschien wel zo ver dat we op een tweede generatie fysici hebben moeten wachten vooraleer het algemeen aanvaard werd dat we hier wel degelijk met wetenschap te doen hadden. Het is echter niet zo dat de grondleggers ervan de bevindingen niet begrepen maar ze waren niet in staat deze te plaatsen binnen het traditionele denkkader. Dit was omdat ze zo gewend waren aan het deterministische karakter van de klassieke wetenschap en deze nieuwe verschijnselen konden van hieruit niet verklaard worden.

Het boven aangehaalde onderscheid tussen klassieke- en kwantum wetenschap vormt de rode draad doorheen deze thesis. Dit wil echter niet zeggen dat ik op alle vlakken recht zal kunnen doen aan de distinctie tussen de beide: hoe ze in relatie tot elkaar staan, waar zich de breuklijn tussen deze beiden bevind en wat ze überhaupt te betekenen heeft is een doctoraatsthese op zich waard. De bedoeling is om een beschrijving te bieden van waaruit we duidelijk het onderscheid kunnen aangeven tussen de traditionele fysica en de nieuwe fysica. Deze beschrijving zal voornamelijk gericht zijn op die ontwikkelingen waarin zich deze breuk onmiddellijk toont. De hoofdgedachte achter deze benaderingswijze houdt verband met wat het betekent een kwantummechanische beschrijving te bieden voor atomaire processen. Dit zal voornamelijk besproken worden in relatie tot de Kopenhagen-interpretatie dat ik in het laatste deel zal bespreken; concreet betekent dit dat we ons zullen wijden aan een onderzoek van de manier waarop een voorstelling van de subatomaire werkelijkheid tot stand komt vanuit de nieuwe bevindingen. In welke zin verschilt deze van een klassieke beschrijving? Is dit verschil louter conceptueel of situeert het verschil zich op een fundamenteel niveau? Wanneer dit laatste het geval is, moet men zich het volgende afvragen: is een klassieke benadering van atomaire processen wel adequaat, waaronder ik bedoel of een dergelijke beschrijving wel mogelijk is?

Omwille van praktische en theoretische beperkingen zal ik me dienen te beperken tot bepaalde aspecten in de theorie die van belang zijn voor de these. Het formalisme en de theoretische uiteenzetting zullen beperkt worden tot de meest fundamentele basisvergelijkingen. Deze doen hier enkel dienst als steun bij de conceptuele verheldering van het probleem.

De these zal bestaan uit drie delen: respectievelijk historisch-descriptief, inhoudelijk en epistemologisch-filosofisch. In het eerste historisch-descriptieve deel zal er voornamelijk worden ingegaan op de ontwikkelingen die hebben geleid tot het ontstaan van de kwantumtheorie. Hierbij zal ik voornamelijk de nadruk leggen op de bevindingen waarin de breuk met het klassieke wereldbeeld aan bod komt: de betekenis van het stralingsconcept en de wijze waarop discontinuïteit binnen Planck’s fysische beschrijving van straling dringt, het dualistische principe van het lichtconcept doorheen de geschiedenis van de fysica vanaf Newton, de idee van atomisme en de hiermee gepaard gaande beschrijving van een atoommodel zijn de voornaamste thema’s binnen deze historische uiteenzetting. Dit deel zal louter beschrijvend zijn en doet dienst als basis voor het verdere verloop van het verhaal, waarin de notie ‘beschrijving’ centraal staat. Naast het vermelden ervan zal er niet lang worden stilgestaan bij de paradoxale structuur van waaruit de kwantummechanica geboren wordt. Tenminste niet in dit eerste deel. In het tweede deel echter voer ik de lezer binnen in de wereld van de (sub)atomaire deeltjes en laat ik hem kennis maken met deze paradoxale structuren. Op enkele van de basisexperimenten en grondgedachten die de vinger leggen op de kern van een kwantummechanische beschrijving, zoals de onbepaaldheidrelatie en de kritiek van Einstein daarop, zal wat dieper worden ingegaan. Bij Einstein vinden we duidelijk de vraag terug die verband houdt met de controverse tussen de twee typen van beschrijvingen. Hier staat voornamelijk de bezorgdheid rond de objectiviteit van een beschrijving centraal. De onbepaaldheidrelatie stelt een gelijktijdige meting van positie en momentum van een deeltje, in dit geval een elektron, ter discussie. Hierdoor wordt duidelijk hoe een beschrijving van atomaire processen verschilt van een klassieke beschrijving. Hierin kan Heisenberg’s houding ten aanzien van de interpretatie van informatie en theorievorming echter niet genegeerd worden. Want voor niet iedereen hebben de consequenties die eruit worden getrokken dezelfde geldigheid. Hiervoor zal ik kort verwijzen naar de filosofische uitgangspunten van waaruit deze (interpretatie van de) relatie is ontstaan. De genoemde relatie was afkomstig van Werner Heisenberg, de Duitse wis- en natuurkundige van wie de samenwerking met Bohr had geleid tot de bewuste Kopenhagen-interpretatie, de meest vooraanstaande interpretatie uit die tijd. Dit brengt ons bij het derde en laatste deel waarin ik me laat leiden door een boek van Heisenberg dat een beeld schetst van deze revolutionaire ideeën. In dit hoofdstuk zal de discrepantie tussen de twee typen van wetenschap(pelijke beschrijving) in verband worden gebracht met de notie ‘complementariteit’; een sleutelbegrip uit de Kopenhaagse interpretatie dat een indirect gevolg was van een interpretatie van de onbepaaldheidrelatie. Hierbij wordt aan de hand van enkele basisconcepten verduidelijkt waarop een beschrijving van kwantumprocessen gebaseerd is en welke eigenaardige rol epistemologie (taal, conceptie, interactie, ...) binnen de theorie speelt. Er zal worden stilgestaan bij wat we in het verloop van deze thesis zullen ontmoeten als drie noodzakelijke elementen van deze theorie: discontinuïteit, probabiliteit en golf-deel dualisme. Dit laatste staat in rechtstreeks verband met de complementariteitsthese van Bohr; maar eveneens de twee voorgaande aspecten vinden er hun plaats. Zo monden we in dit derde deel uit in een typisch kwantummechanische beschrijving door aan te geven op welke wijze deze drie elementen samen een coherent beeld schetsten van deze nieuwe ontwikkeling. De correctie in conceptuele fundamenten waarop de onbepaaldheidrelatie steunt en in het algemeen de interpretatie van de kwantumverschijnselen worden door Bohr op voortreffelijke wijze geïntegreerd in het geheel. In deze versie wordt meer recht gedaan aan de fundamentele factoren van een dergelijke beschrijving dan bij Heisenberg: omdat bij deze laatste louter de limitering in klassieke noties (ter verklaring van atomaire processen) ter discussie gesteld wordt daar waar Bohr de gehele klassieke conceptie verwerpt en bovendien weet te vervangen door een adequatere vorm van beschrijven. Eén die men wezenlijk kwantummechanisch van oorsprong kan noemen.


Het boek waarover sprake: Heisenbergh, W., ‘Physics and philosophy: the revolution in modern science.’,derde druk, New York, Harper&Row Publishers, 1966 : een boek uit 1958 dat het klimaat schetst van de kwantummechanica in de Kopenhagen-interpretatie.

Conclusie en Slotbeschouwing Thesis: Over een kwantummechanische beschrijving van de werkelijkheid: ... De Bohr - Heisenberg dialoog

4. Conclusie

We zagen hoe met de ontdekking van Planck het gehele fysische landschap een omwenteling doormaakte die gekenmerkt werd door een verschuiving in conceptuele fundamenten. De ambiguïteit van voorgaande stelling wordt prangend wanneer we de kritiek van Einstein ermee in verband brengen. Concreet: hebben we in deze nieuwe theorie slechts een verschuiving van het epistemologische niveau of wordt hiermee eveneens op de ontologie gedoeld? In de onbepaaldheidrelatie werd dit op de proef gesteld aan de hand van de vraag met betrekking tot simultane metingen. Of deze al dan niet mogelijk zijn. Hierin houdt zich het antwoord schuil op de vraag of het probabiliteitaspect fundamenteel of eerder epistemologisch is: indien men gelijktijdig kennis van positie en momentum bezit en het deterministische patroon van het gehele systeem kent (wetmatig verband), dan is men in staat zoals Laplace ooit beweerde, de toekomst en het verleden van het universum te bepalen. Dit beeld werd aangehaald om het mechanisch-deterministische karakter van de klassieke wetenschap te tonen maar werd echter niet door de onbepaaldheidrelatie bevestigd. Dit laatste toonde dat de verhouding tussen de onbepaaldheid in bepaling van positie omgekeerd evenredig was met de onbepaaldheid waarmee het momentum van datzelfde partikel bepaald werd. Het gammastralen experiment is hier een conceptueel inzichtelijke variant van. Hoewel dit laatste een gedachte-experiment is, geeft het eveneens uitdrukking aan het niet-commutatieve aspect van de matrixmechanica. Dit wil zeggen dat het ondersteund wordt door een achterliggend mathematisch verband, wat hem de nodige zelfzekerheid omtrent zijn ietwat gedurfde interpretatie van de theorie verschafte. Maar dit had eveneens tot gevolg dat Bohr zijn complementariteitsthese kon uitwerken waarin het dualistische aspect van materie centraal staat. Hij ging zelfs zo ver dat hij er, in tegenspraak met Heisenberg, het conceptuele fundament van de theorie van maakte. Achteraf sloot Heisenberg zich aan bij deze nuance van Bohr en vormden zo de belangrijkste pioniers van de Kopenhagen-interpretatie uit die tijd.

Bij de aanvang van de thesis werd de vraag gesteld op welke punten een klassieke benadering fundamenteel verschilt van een wezenlijk kwantummechanische benadering. Dit werd behandeld door vooraf die ontwikkelingen te bespreken waarin deze breuk latent aan bod komt. De nieuwe gedachtengang die hierdoor gaandeweg het landschap domineerde bleek moeilijk vergelijkbaar met de traditie. De fysica tot 1900 werd getekend door een mechanistisch, deterministisch en vooral continu karakter. Dit laatste leerden we kennen als de tegenhanger van de discontinuïteitsthese: alle processen in de natuur laten zich vanuit de klassieke benadering beschrijven als vloeiend en praktisch opvolg- en beschrijfbaar tot in een oneindige nauwkeurigheid. Dit betekende eveneens dat toeval en waarschijnlijkheid uitgesloten zijn binnen deze beschrijving, tenzij dan die vorm van probabiliteit dat men niet kan uitsluiten omdat we slechts mensen zijn. In onze experimentele calculus en weergave van dynamische systemen zijn we gelimiteerd door meetinstrumenten, menselijk falen, onnauwkeurigheid ten gevolge van praktische beperking enz... Maar dit verschijnt niet als een wezenlijk element van de natuur maar slechts in ons rekenschap ervan. Daar waar we echter de onbepaaldheidrelatie bespraken, bleek de ambiguïteit van deze gedachte duidelijker. Hier dringt zich een revisie op: een simultane meting bevestigt het klassieke in de beschrijving. Immers, positie en momentum kunnen bepaald worden zoals in de klassieke fysica, met nauwkeurige precisie. Maar in kwantumsystemen werd dit niet ondersteund. Hier bleek een simultane meting praktisch onmogelijk, althans met dezelfde criteria als de klassieke variant. In die zin is een gelijktijdige meting wel mogelijk maar niet nauwkeurig. Hieruit concludeerde Heisenberg dat klassieke noties als positie en momentum niet van betrekking zijn op atomaire processen en als zodanig niet thuishoren in een kwantummechanische beschrijving. Ze voegen niets toe en beschikken bovendien niet over een referent in het formalisme. Waarom dit zo is werd besproken in het gammastralen experiment. Beide, zowel de onbepaaldheidrelatie als het gammastralen experiment, geven uitdrukking aan de achterliggende mathematica die werd beschreven als de matrixmechanica. Dit fundament speelde een uitermate belangrijke rol binnen de uiteenzetting omdat zowel Heisenberg als Bohr hun interpretaties opbouwden aan de hand van de correctheid van dit schema. Heisenberg zal er zijn verwerping van de zogenaamde elektronenbanen mee ondersteunen, mits enkele verwijzingen naar de filosofische achtergrond van waaruit hij dit rechtvaardigt. Bohr zal er integendeel de interpretatie van Heisenberg mee nuanceren en in deze hoedanigheid erin slagen het cruciale dualisme te integreren en zelfs op te voeren als conceptueel draagvlak van zijn complementariteitsthese. Van hieruit is hij eveneens in staat het probabilistische fundament en de discontinuïteitsthese op te nemen. Omdat beide in relatie staan tot dit dualisme: discontinuïteit geeft er de uitdrukking aan, probabiliteit is het gevolg. In het feit dat energie slechts in discrete hoeveelheden kan verschijnen volgde onbepaaldheid en probabiliteit (denken we even terug aan de onbepaaldheidrelatie en de gammastralen microscoop). Vanuit dit laatste merkten we eveneens op dat een beschrijving van atomaire processen steeds vertrekt vanuit de dualistische beschrijving: voor de meting van een elektron (positie of momentum) waren steeds zowel de deeltjes- als de golfbeschrijving vereist. Eveneens de vertaling naar een probabiliteitsfunctie waaraan de relatie gehoorzaamt geeft hier uitdrukking aan.

Dus, wanneer we een klassieke vorm van beschrijven vergelijken met een kwantummechanische variant vallen onmiddellijk twee dingen op: het beschreven domein verschilt grondig van het klassieke onderzoeksgebied en de beschrijving zelf verschilt in een nog grotere hoedanigheid ervan. Het eerste is triviaal: atomen, elektronen, ... vormen het onderzoeksobject en deze verschillen grondig van melkwegstelsels. Hoewel. Dit laatste is echter niet geheel correct. De vraag naar deze scheidingslijn tussen de domeinen is uiterst interessant en een studie waard. Zo zijn er twee kampen van wetenschappers die beide thesen verdedigen: er is, al dan niet, een onderscheid tussen deze twee. Dat de beschrijving zelf verschilt van een klassieke variant en als zodanig niet als het equivalent kan worden beschouwd is minder triviaal. Beter nog, deze vraag is complexer in behandeling. Hiervoor dient men aan te geven wat zowel cruciaal is aan de klassieke- als aan de kwantummechanische beschrijving. We zagen hoe discontinuïteit de eerste stap vormde. Hiermee werd een geheel van andere ontdekkingen op gang gebracht die eveneens dienden geïntegreerd te worden. Discontinuïteit gaf aanleiding tot onbepaaldheid (matrixmechanica) en probabiliteit. Het dualisme van de Broglie en de transmutatie naar de probabiliteitsgolf (golfmechanica) gaf er vorm aan. In het laatste deel waren we getuige van hoe dit alles samenvloeide tot één consistent geheel. Hierdoor werd voor ons duidelijk wat wél en wat niet thuishoorde in een typische beschrijving van atomaire processen; wat er klassiek aan is en wat essentiëel kwantummechanisch (denk aan Heisenberg’s beschrijving van een experimentele context in drie stappen).


5. Slotbeschouwing

Wanneer men de ontwikkelingen binnen het domein van de fysica in ogenschouw neemt, is men doorgaans geneigd Newton en vooral Einstein op te voeren als steunpilaar van theorieën in de fysica. Ondanks het feit dat ze beiden terecht een ereplaats verdienen binnen deze wetenschappelijke revolutie wordt hiermee echter niet het ganse beeld geschetst. We zagen hoe bij aanvang van vorige eeuw nieuwe ontdekkingen oprezen die, wanneer men ze trachtte te verklaren aan de hand van het klassieke denkkader, de vorm aannamen van absurditeiten. Plancks ontdekking van de algemene stralingsformule voor een zwart-lichaam zorgde voor de introductie van de onmisbare discontinuïteitsthese. Hiermee werd de eerste stap gezet in de richting van een nieuwe theorie dat de fysica als het ware in twee dreigde te splitsen. Men was zich toen echter nog niet bewust van de draagwijdte van deze denkbeelden. Nochtans was er reeds een sluimerend bewustzijn aanwezig dat de aanleiding vormde voor deze eigenaardige revolutie, zij het dan onder louter speculatieve vorm. In het historische gedeelte werd hierop de nadruk gelegd. Reeds Demokritos werd vermeld, om aan te tonen dat de idee van ondeelbare entiteiten, die we atomen hebben genoemd, een lange geschiedenis kent. Deze idee bleek, samen met de ontleding van het lichtconcept, uiterst zinvol te zijn in de zoektocht naar de eigenschappen van microscopische fenomenen. Zo werd gaandeweg het golf- en deeltjesconcept gangbaar onder wetenschappers. Dit laatste bleek plotseling enorme vooruitgang geboekt te hebben want men verklaarde er de chemische samenstelling van substanties mee. Bovendien bleek het een enorme predictieve waarde te bezitten die tot uitdrukking kwam daar waar we Maxwell’s kinetische theorie bespraken. Tot dan was het atoomconcept echter nog hoogstens analytisch en eerder speculatief. De kwantitatieve beschrijvingen van Einstein brachten hierin verandering. Maar niet enkel het atoomconcept werd veilig gesteld door zijn toedoen, eveneens het begrip van fotonen, dat haaks stond op de golfbeschrijving van het lichtconcept, werd plausibel. Meer nog, hij was in staat het verband tussen frequentie en energie af te leiden: dit betekende, een coherente verklaring te bieden voor zowel de deeltjes- als de golfbenadering van het lichtconcept. In éénzelfde beweging zorgde hij met deze toevoeging ervoor dat de kwantummechanica overeind bleef want hij was in staat deze kwantumrelatie (E = hv), die door Planck voor het eerst achterhaald werd, plaats te geven binnen zijn kwantitatieve beschrijvingen van licht. Dit alles bleek binnen hetzelfde raamwerk te passen: de kwantumfysica, waarin de constante van Planck opnieuw een cruciale uitdrukkingseenheid vormt en als zodanig wijst op het microscopische karakter van de fenomenen. Maar dit geldt voor de kwantumtheorie in het algemeen: h, dat een uitdrukking geeft aan het discontinue aspect, wordt niet enkel ondersteund door het stralingsconcept; eveneens het dualisme van materie en licht, het atoommodel van Bohr en de onbepaaldheidrelatie van Heisenberg geven hier hun uitdrukking aan. Met dit aspect van discrete energie-eenheden werd eveneens de weg geëffend naar een nieuwe analyse van het allerkleinste onderzoeksdomein want zonder deze inbreng zou men in het klassieke domein blijven doorvorsen. Vandaar dat in het onderzoek naar de eigenaardigheid van kwantummechanische processen vooraf deze ontwikkelingen dienden te worden besproken die van bepalend belang zijn voor het verloop van de thesis. Hier werd de nadruk gelegd op aspecten die de breuk met het klassieke denkkader aanduiden en de materie vormen voor een nieuwe benadering. De conceptie van atomen en elektronen opende de deur naar het atoommodel. In dit laatste bleek elektromagnetische straling en de baan van een elektron van belang. Naar het einde van de beschouwing toe vormt deze baan van het elektron het aandachtspunt omdat dit de overstap naar de onbepaaldheidrelatie van Heisenberg mogelijk maakt. Meer nog, in een analyse van deze zogezegde banen hield zich het antwoord schuil op de vraag waar men het onderscheid tussen beide types kan situeren. Dit werd in het volgende deel besproken aan de hand van de vraag naar een simultane meting.

In dit tweede deel werd deze simultane meting van positie en momentum van een elektron ter discussie gesteld. Dit werd de onbepaaldheidrelatie genoemd. Deze onbepaaldheid reist steeds op wanneer men een gelijktijdige meting tracht te verrichten op paren variabelen die deze relatie gehoorzamen. Positie en momentum, tijd en energie waren twee voorbeelden. Een dergelijke meting laat steeds een marge die onbepaald is; een latitude uitgedrukt in eenheden van de constante van Planck. Het contrast met het klassieke domein is zeer groot aangezien een kwantumbeschrijving strikt genomen niet instaat voor een verklaring van het ‘pad’ dat een elektron beschrijft, aangezien ze geen gelijktijdige correcte bepaling kan geven van beide variabelen. Dit is noodzakelijk en wordt door een Newtoniaanse mechanica wel ondersteund. Maar de vraag of hier niet eerder een conceptuele verwarring danwel een fundamentele - bij betrokken is, is hier eveneens van belang en staat niet los van het geheel. Voor Heisenberg en zeker voor Bohr diende de klassieke conceptie ‘als verklaring’ verlaten te worden. Dit wil zeggen: kwantummechanica in termen van klassieke wetenschap is onmogelijk. De interactie tussen een kwantumsysteem en een meetinstrument (klassiek) leidt onvermijdelijk tot een verandering in de atomaire processen waar we in onze beschrijvingen geen toegang tot hebben. Het vreemde is juist dat dit laatste een gevolg is van onze bedoeling het te bepalen; hiermee bereiken we net het omgekeerde van wat beoogt werd; een omkering van de relatie ontologie-epistemologie? Maar Einstein vond deze probabilistische beschrijving van zowel Heisenberg en Schrödinger als de kwantumfysica in het algemeen niet overtuigend. Niet de validiteit maar de volledigheid van deze theorie vormde zijn bekommernis. Einstein werd hier opgevoerd als verdediger van een klassieke houding; deze kwantummechanische(!) waarschijnlijkheid is niet de finale stap in deze ontwikkeling. Op dieper niveau moeten deze wetten kunnen worden beschreven met nauwkeurigheid gelijk aan dat van het klassieke domein. Dit zou volgens hem bereikt kunnen worden in een experimentele context dat een gelijktijdige meting uitvoerbaar acht. Hij is echter nooit in dit opzet geslaagd. Hieruit concludeerden Heisenberg en Bohr dat een typisch kwantummechanische beschrijving noodzakelijk deze onbepaaldheid impliceert. Maar dit behandelt niet de vraag naar de betekenis van deze relatie. Hiervoor werd verwezen naar de filosofische attitude van waaruit Heisenberg de fenomenen bestudeerde en zijn resultaten interpreteerde; niet iedereen interpreteert de onbepaaldheidrelatie op dezelfde wijze als hijzelf deed. Volgens sommigen hield zich in deze formulering van onbepaaldheid de doodsteek van causaliteit schuil, voor anderen was deze relatie net een verklaring ten gunste van causaliteit in kwantumsystemen. Immers: in staat zijn een meting te verrichten en bovendien een alternatie in het gedrag teweeg kunnen brengen, dat bevestigt het causaliteitskarakter. Zeker Bohr was het niet overal met hem eens. Opnieuw was het niet de validiteit van de theorie dat bekritiseerd werd, maar ditmaal waren het de logische gronden waarop men de relatie diende te baseren. De discussie had met andere woorden betrekking op de conceptuele zijde van de zaak. Dit werd in het laatste deel in verband gebracht met revolutionaire ontwikkelingen zoals discontinuïteit, dualisme en probabiliteit die aanleiding gaven tot deze nieuwe theorie, zoals besproken in het eerste deel. Hieruit zal tevens blijken dat deze voorgenoemde aspecten niet louter onderdeel uitmaken van een kwantummechanische beschrijving maar in hun hoedanigheid noodzakelijk onderdeel vormen van een dergelijk type van beschrijving. Gelet op de wijze waarop dit alles samenvloeide tot een coherent geheel waarin het ene element onmogelijk zonder het andere kan.

In dit laatste deel werd de plaats en betekenis van de onbepaaldheidrelatie besproken, waarbij de aandacht voornamelijk uitging naar de essentiële elementen van een typisch kwantummechanische beschrijving. Welke elementen zijn hier van belang en in welk opzicht verschillen ze van een klassiek fysische verklaring? In de beknopte bespreking van de Kopenhagen-interpretatie werd duidelijk dat Bohr de onbepaaldheidrelatie aanvaardde, mits enkele conceptuele nuances: niet louter de limitering in gebruik van klassieke concepten maar de gehele klassieke conceptie dient ter verklaring van atomaire processen vervangen te worden door wat volgens Bohr enkel kan beschreven worden vanuit een dualistische benadering. Dit werd het golf-deel dualisme genoemd en speelt een essentiële rol in zijn complementariteitsthese. Dit laatste hebben we leren kennen als een filosofische notie die door Bohr gehanteerd werd als een noodzakelijk element in kwantummechanische beschrijvingen. Het citaat op pagina’s 85-86 verwijst naar de individualiteit (discontinuïteit) van atomaire processen als de grondslag van dit dualisme en behoort op deze wijze eveneens noodzakelijk tot een dergelijke beschrijving. Het is verbazingwekkend hoe snel en efficiënt Bohr erin sloeg een consistent geheel te ontdekken binnen deze waas van ideeën. Hij stond hiervoor bekend. Maar met discontinuïteit werd niet enkel het dualisme verbonden; eveneens het probabilistische karakter van de beschreven kwantumsystemen verwierf hiermee een plaats tussen de essentiële elementen van de beschrijving. Zowel Schrödingers probabiliteitsfunctie als de onbepaaldheidrelatie geeft hier uitdrukking aan. In deze zin wordt het ‘probabiliteitsconcept’ opgevat als de onbepaaldheid zoals ze oprijst binnen de relatie beschreven door Heisenberg. Voor probabiliteit in Schrödingers golfvergelijking volstaat de verwijzing naar de notie van ‘probabiliteitsfunctie’, waarnaar een transmutatie noodzakelijk is vooraleer de vergelijking wezenlijk kwantummechanisch en praktisch bruikbaar wordt. Bohr voorzag, in samenwerking met Heisenberg, de kwantumtheorie van een coherent, samenhangend beeld dat als theorie in de fysica sindsdien bekend werd als de Kopenhagen-interpretatie.

Shift of paradigms in physics

De afbeelding “http://srikant.org/core/img1530.png” kan niet worden weergegeven, omdat hij fouten bevat.

Laws of Physics: A primer. 'Belal E. Baaquie' Department
of Physics National University of Singapore.